Ik moet iets opbiechten..

Voor ik de loftrompet begin te blazen over het feit dat ik hét heb gehaald, dat de uitdaging om een jaar niks te kopen voltooid is, wil ik eerst een kleine bekentenis doen. Een kleine zonde opbiechten. Hoewel, een zonde zou ik het niet willen noemen. Ik niet, maar de vriend denkt daar anders over. Twistpunt is een lelijke, grijsgestreepte mannenmuts. De laatste week van december, exact een week voor mijn shoploze jaar voorbij zou zijn, was ik op bezoek bij een vriendin in Amsterdam. Het was een kwartier fietsen terwijl de regen in mijn gezicht striemde en de gure wind het er niet bepaald aangenamer op maakte.

Halverwege maakte ik een pitstop om een fles wijn voor haar te kopen. De kou beet inmiddels in mijn gezicht. Wat het leed nog erger maakte was de wetenschap dat ik later diezelfde avond helemaal van Amsterdam oost naar west moest fietsen, met deze tegenwind zeker een half uur. En dat in de regen….

Toen zag ik aan de overkant van de straat een Zeeman. Niet bepaald een winkel die bekend staat om zijn modieuze kledingstukken. Maar zo dacht ik, ze hadden vast wel een bescherming tegen de regen. Gewoon iets met een klepje, om de ergste regen uit mijn gezicht te houden, dat doet toch veel voor je gevoelstemperatuur. Dus ik wipte naar binnen, griste de eerste beste muts met klep uit de bak en rekende twee euro af. Nogmaals, dat ding was spuug- en spuuglelijk, maar wel functioneel. Vond ik. En weer leuk voer voor een nieuwe column, dacht ik meteen. Want het levert vast weer stof tot discussie op met vrienden en collega’s. Sommigen zullen zeggen dat het een kledingstuk is, maar ik vind het niet meer dan een accessoire.

Maar de hel brak al los toen vriendlief later die avond de muts zag. ‘Wat heb je??? Heb je iets gekocht?? Zo vlak voor de finish?? Belachelijk!! Je kocht dat ding gewoon voor de heb. Jammer hoor, heel jammer.’ Ik protesteerde luidkeels. ‘Als ik iets voor de heb had gekocht had ik wel iets mooiers uitgezocht, dit ding is heel lelijk en kocht ik alleen als bescherming tegen de kou en regen.’ Maar hij vond het een belachelijk argument want het ding zou toch niet werken. We ruzieden net zo lang over de muts totdat we bijna de laatste trein naar huis misten.

Na de treinrit besloot meneer dat hij zonodig een broodje shoarma moest eten. Maar ook dat zat hem niet mee want ze waren stuk voor stuk dicht. We stopten in het centrum even toen de vriend werd aangesproken door een man die om een vuurtje vroeg. Een kwartier later hingen we gedrieën aan de bar. De vreemdeling bleek kapitein van een sleepboot te zijn. Type ruwe bolster, blanke pit, en dat in een hoogblond jasje, met rode blosjes op de stevige wangen. Over precies 12 uur zou hij weer uitvaren en vier maanden geen voet aan wal zetten.

Hij klaagde over de kou, en dat was het moment dat ik in mijn tas greep, de verregende muts pakte en ‘m op zijn bolle hoofd plantte. En verrek, het stond ‘m nog goed ook. De kapitein was zelf ook behoorlijk content met het ding. We togen naar zijn huis waar we tot het ochtendgloren genoten van drank en stoere zeemansverhalen. Na anderhalf fles jenever vroeg hij met dubbele tong of hij mijn muts echt mocht houden.

‘Natuurlijk, hij staat jou toch véél beter dan dat ie mij staat zei ik.’ Inwendig dacht ik; ‘blijk dat ik van at stomme ding af ben. Vriendlief wierp een laatste zure blik mijn kant op en schonk zijn glas whisky nogmaals vol. Eind goed, al goed. Zeker in de wetenschap dat ergens aan de andere kant van de wereld mijn sleepbootkapitein met mijn muts de kou trotseert.